in Knack verscheen woensdag een enorm beklijvend artikel van journalist-supporter Stijn Tormans. Omdat het een persoonlijk, maar voor ons allemaal een herkenbaar artikel omvat willen we het graag met jullie, onze supporters, delen.. Want wij geloven in mirakels. Wij zijn boeren uit Beveren-Waas.
Een dezer dagen wordt beslist of Waasland-Beveren volgend seizoen in 1A of 1B speelt. Al zevenendertig jaar ben ik supporter van die club. Met grote ogen keek ik al die tijd naar de voetbalwereld vol ego’s en desperado’s.
Een persoonlijk verslag, recht uit het supportershart.
Als er morgen een ufo op aarde landt, zullen die buitenaardse wezens veel kunnen verklaren. Waarom mensen van elkaar houden en zichzelf vermenigvuldigen. Waarom ze elkaar haten en uitmoorden, dat ook. Maar niet waarom mensen van voetbal houden. Dat zal voor hen een mysterie blijven.De wereld mag in brand staan, altijd zal Martine Tanghe op het einde van het journaal zeggen: ‘En dan is het nu tijd voor… ’Elf overbetaalde huurlingen die in het weekend achter een bal lopen. En de rest van de tijd praatjes verkopen over clubliefde, maar bij de eerste de beste gelegenheid naar een andere club trekken die meer euro’s op tafel legt. Supporteren voor zulke mensen is soms puur masochisme. En toch doe ik het.Ooit maakte de cineast Wim Wenders de film Die Angst des Tormanns beim Elfmeter. Vandaag zou hij er één kunnen draaien over de angst van de supporter op zaterdagavond. Al zevenendertig jaar is SK Beveren mijn ploeg. Eigenlijk is de club al tien jaar gefuseerd met een andere, maar aan fuseren doen supportersharten niet mee. Op zaterdagavond, zo rond een uur of zes, word ik onrustig. Dan doe ik mijn kleerkast open en haal mijn geel-blauwe sjaal eruit.
Soms trek ik dan naar het stadion, samen met mensen die ik nooit mijn vrienden zou noemen. Alleen op die avond, tussen acht en kwart voor tien, delen we iets en schreeuwen we samen ‘SKB Olé Olé! ’.
Of ik luister naar de radio, want nergens klinkt voetbal zo mooi als daar. Ook dit jaar had Peter Vandenbempt of een andere reporter rond tien voor tien meestal slecht nieuws voor mij: mijn ploeg had verloren. Wéér eens, voor de triljoenste keer.
Ontgoocheld zette ik dan de radio weer af. Alleen op de laatste speeldag zouden we ons nog kunnen redden. Daar was een groot mirakel voor nodig, en toch geloofde ik erin. Een geweldige ploeg hebben we niet – in verdedigen blinken we niet uit, ons middenveld is een ramp en we kunnen geen goal maken. Maar in mirakels zijn we goed, dat is al jaren onze enige specialiteit. Meestal redden we ons op de laatste speeldag in de achtentachtigste minuut, of soms in blessuretijd in de tweeënnegentigste minuut. Ik kocht dus een ticket voor een nieuw mirakel van SK Beveren. En toen floepte dat virus tevoorschijn, dat duidelijk niet van voetbal houdt.
Een paar weken later hoorde ik op dezelfde radio dat de andere voetbalploegen ‘in consensus beslist’ hadden om mijn ploeg te laten degraderen. Vreemd, want al weken waren ze het erover eens om ons aan boord te houden. Op een paar rijke clubs na, die een nacht van de lange messen georganiseerd hadden. Alle kleinere clubs waren daar onder druk gezet, inclusief bedreigingen, om mijn club te slachtofferen aan het virus.
‘Topvoetbal is zoiets als oorlog. Wie te netjes blijft, is verloren’, zei de Nederlandse voetballegende Rinus Michels ooit. Hij had het eigenlijk over de tweeëntwintig voetballers op het veld, maar vandaag gaat het ook over wat daarnaast gebeurt.
Niet dat er achteraf veel mededogen was met de pijn van de supporter. Het Laatste Nieuws schreef de dag erop dat niemand van Beveren houdt en dat we ‘arrogant’ zijn. Ook voetbalcoach Hein Vanhaezebrouck vond het nodig om het mes nog wat dieper in onze geel-blauwe wonde te steken: ‘Het is zeer terecht dat Beveren degradeert. Ze hadden al zo veel verloren. Die laatste match zouden ze 100 procent zeker ook verloren hebben.
Toen Hein dat percentage noemde, wist ik weer waarom ik al zevenendertig jaar mijn grillige, moeilijke zaterdagavondlief trouw blijf.
Het begon in de herfst van 1983, ergens in een school in het suburbia van Antwerpen. Ik was zeven en zat in 2B, waar ik voltijds uitkeek naar de speeltijd. Er scheelde niets aan de uitstekende lessen van juffrouw Marijke, maar het leven daarbuiten leek zoveel opwindender. Op de speelplaats leurden we met onze Paniniprentjes.
De meesten sjacherden met rood-witte stickers van FC Antwerp. Sommigen wilden de mauve-witte van Beerschot. Als enige verzamelde ik de geel-blauwe van SK Beveren: ‘DRINK MELK’ stond er op de truitjes van de voetballers. Maar ik was vooral gefascineerd door de naam van het stadion, die naast de foto’s stond: Freethiel. Zevenendertig jaar later vind ik dat nog altijd de mooiste stadionnaam die er bestaat, alsof hij door de oervaders van het voetbal zelf verzonnen is. Zoiets als Camp Nou in Barcelona, Santiago Bernabéu in Madrid. Of Old Trafford in Manchester, ook wel het Theatre of Dreams genoemd . Niet dat ik met die romantische argumenten veel indruk maakte op de speelplaats. Mijn klasgenoten vonden me een opportunist, een successupporter.
Helemaal ongelijk hadden ze niet, want SK Beveren had toen nog een ongelofelijk sterk team dat meespeelde voor de titel. Allemaal volksjongens die waren opgegroeid op de zanderige velden van ’t Congoken. Of, zoals Jean-Marie Pfaff, in een woonwagen aan de Bijlstraat in Beveren. Overdag werkten ze bij de post of in de haven. Maar ’s avonds gaven ze aan iedereen voetballes, zelfs aan de mannen van Inter Milaan of Barcelona.
De ploeg werd verzinnebeeld door kapitein Jean Janssens. Een dokwerker die ooit de Gouden Schoen gewonnen had en nee gezegd had tegen de miljoenen van Anderlecht. Omdat hij doodziek werd van het idee om in een ander shirt dan het geel-blauwe te spelen. Nog liever bleef hij aan de dokken werken. Zijn Paniniprentje heb ik nooit verzameld. In de herfst van 1983 was Jean Janssens net met voetbalpensioen gegaan – en met hem verdween ook het begrip clubliefde. Maar ik verzamelde wel prentjes van andere geel-blauwe underdogs, ook van de trainers. Vooral voor Rik Pauwels had ik veel sympathie. Een man met een walrussnor die niet alleen uiterlijk erg op de Poolse vakbondsleider Lech Walesa leek. Geen praatjesmaker, zoals er zo veel rondlopen in die wereld. Maar een voetbalromanticus uit het volk, die nog dingen riep als: ‘ Komaan, mannen, peper in de broek! ’ En de enige trainer ooit die tegen een groep journalisten zei, na een verloren match tegen Antwerp: ‘Heren, ik heb tactisch gefaald.’ Later voegde hij eraan toe dat in voetbal de diepste smart of het hoogste geluk altijd afhangt van centimeters.
Daarom hou ik zo van dat spel: het kan soms vreselijk onrechtvaardig zijn. Maar daar, in het Theater van de Dromen, gebeuren mirakels die elders zelden gebeuren.
In de winter van 1987 trok ik voor het eerst naar het stadion waar ik al zo veel over gefantaseerd had. De arena van mijn Paninihelden. Ik was elf. De hoogdagen van SK Beveren waren toen al voorbij. Beveren stond laatste. Ladislav Novák was net ontslagen, Wilfried Van Moer was binnengehaald als trainer. En de grote vedetten van Club Brugge kwamen op bezoek. Niemand gaf een cent voor de kansen van Beveren: het was honderd procent zeker dat we die middag slaag zouden krijgen.
Mijn vader had zijn auto geparkeerd aan dat grote plein aan de Van Beverenlaan. Toen ik het portier opendeed, zag ik boven de kleine arbeidershuizen het licht van de Freethiel. De hemel kleurde wit. Alleen de weg naar het stadion had al iets mysterieus: langs de Triestlaan naar de Klapperstraat, waar geel-blauwe vlaggen en toeters verkocht werden. Aan de ingang van de Freethiel hing een citaat van Dante: ‘Laat alle hoop varen, gij die hier binnentreedt.’ Het stadion was nog groter dan in mijn kinderdromen, het leek wel het Colosseum in Rome.
Mijn vader en ik stonden op de oude staantribune achter de goal, bijna op het veld. Aan de andere kant van de ijzeren hekken liep een hotdogverkoopster, met borsten waarmee je de wereld aankon. Af en toe drukte ze haar grote boezem tegen de ijzeren hekken en stak ze er een worst door. Daar at ik mijn eerste hotdog. Hij smaakte vettig, rauw, maar ook een beetje naar voetbal.